De mijnwerkers van Bokheo
Ik moet eerlijk toegeven dat ik het niet zo begrepen heb op georganiseerde tours of daguitstappen met een gids. Vaak word ik op het eind van zo’n dag geconfronteerd met een onbevredigend gevoel. Soms ligt de gids me niet of draait de tour uit op een soort van ‘gedwongen’ souvenirtocht. Omdat ik me bewust ben dat het vinden van de mijnwerkers haast als een speld is in een hooiberg, zoek ik toch toenadering tot één van de schaarse reisbureaus in Banlung. Het contact verloopt vlot en de jonge kerel die me ontvangt, begrijpt meteen wat ik wil. Dat er een prijskaartje aan vast hangt voor deze wat gepersonaliseerde tocht neem ik er voor lief bij.
Mijnactiviteiten vinden al enkele decennia plaats in het gebied rond Bokheo, een slordige 30 kilometer ten oosten van Banlung en gelegen in de provincie Ratanakiri. De naam van de provincie betekent letterlijk ‘juwelenberg’ en is een indirecte verwijzing naar de edelstenen die hier worden gewonnen. Hier vinden geen grote mijnoperaties plaats, maar eerder kleinschalige. De mijnwerkers zijn dan ook meestal vrienden of familieleden van elkaar.
Wanneer we in het dorpje Bokheo aankomen, verlaten we de geasfalteerde weg en slaan we kilometers lang een modderig pad in. De scooter waarop ik achterop zit, zwalpt op sommige momenten zowat alle kanten uit, maar de gids slaagt er wonder boven wonder in om steeds bij te sturen. We rijden doorheen een immense rubberplantage waar geen eind aan lijkt te komen. Plots duiken uit het niets tentzeilen op. De kleur en de stof doen me denken aan ‘Turken’ zakken. Opengesneden nemen ze de vorm aan van een zadeldak en dienen ze als beschutting tegen de regen. Ik tel er minstens tien. Ze staan kris kras verspreid over een afstand van minstens 300 meter. Het aantal mijnwerkers schat ik op een dertigtal. Ze zijn opvallend jong, de gemiddelde leeftijd moet zowat 30 jaar zijn. De zware fysieke arbeid ligt wellicht aan de basis voor de jonge leeftijd.
Wanneer ik hun activiteiten gade slaan, dan heb ik het gevoel dat ik kijk naar naarstige mollen. Afwisselend in groepjes van twee of drie man persen ze zich in krappe, ronde putten en graven ze zich dieper de grond in. Ze beschikken enkel over een paar eenvoudige werktuigen: emmers, een metalen staaf en een handgedraaide lier waarmee ze de uitgegraven grond naar de oppervlakte brengen. Eenmaal de emmer wordt geledigd, kan de zoektocht naar edelstenen beginnen. Met de regelmaat van de klok verwisselen ze van taak, zodat het ritme nooit verslapt. De tunnel moet uiteindelijk een diepte bereiken van 15 meter en ook daarna is het graven niet voorbij. De loodrechte gaten staan ondergronds in verbinding met andere putten waardoor er een heus labyrint van schachten en tunnels ontstaat.
Het werk is niet zonder gevaar. Ondergronds is het snikheet, de ruimte claustrofobisch en de aanwezige zuurstof beperkt. De mijnwerkers hebben maar één doel voor ogen: zirkoon edelstenen vinden. De blauwe zirkonen van Bokheo behoren dan ook tot de meest gegeerde ter wereld. Blijkbaar zouden alleen de stenen uit dit gebied zo’n intense blauwe kleuren krijgen waaraan het zijn beroemdheid dankt. Soms is het geluk aan hun kant en vinden ze een grote zirkoon edelsteen, maar meestal moeten ze zich tevreden stellen met kleinere, vaak waardeloze edelstenen. Elke avond komt een koper langs om de gevonden buit op te kopen. De prijzen zijn sterk afhankelijk van de kwaliteit van de steen, maar een waardevolle kan toch gauw het equivalent bedragen van een maandloon dat hier rond de honderd dollar schommelt.
Ik kijk vanop de zijlijn toe en zie hoe de mannen hun hoop vestigen op de vondst van de dag. Een hoop die ze nimmer afzweren. Elke dag opnieuw graven ze dieper en zoeken ze koortsachtig verder. Ze leven ondergronds, maar dromen van een zorgeloos leven bovengronds. Jonge mannen, geboren met dezelfde idealen, maar op de verkeerde plaats in de wereld…
Add a Comment