De rubberdragers van Sumatra.
Deze rubberdragers kwamen we tegen op onze jungletocht doorheen het Nationaal Park van Bukit Lawang. Op de wekelijkse marktdag dragen ze de samengeperste rubber vanuit de hoger gelegen bergflanken naar beneden. Gemiddeld weegt zo’n baal tussen de 80 à 100 kilo. De prijs voor één kilo levert ongeveer 6.000 à 8.000 Roepie op, of omgerekend 50 eurocent. Als je weet dat de lonen hier rond de 80 à 100 euro per maand bedragen, dan lijkt de wekelijkse opbrengst van €40 naar Indonesische normen een fors bedrag. Maar niks is minder waar. Het grootste deel van de verkoopprijs gaat uiteindelijk naar de eigenaar van de rubberplantages.
Indonesië is na Thailand de grootste producent van rubber. Zowat 85% van de Indonesische rubber productie is bestemd voor de internationale markt. De grootste afnemers zijn de VS, China, Japan, Singapore en Brazilië. Rubber heeft als voornaamste kenmerk dat het zeer elastisch is. Precies daarom vinden we het terug in tal van consumptiegoederen. In feite zijn er twee soorten rubber te onderscheiden. Enerzijds heb je de natuurlijker rubber en anderzijds de synthetische waarvan deze laatste gemaakt wordt van aardolie.
Gemiddeld duurt het zeven jaar voor een rubberboom de productieve leeftijd heeft bereikt. Ze gedijen het best bij een constant hoge temperatuur (26 -32 °C) en in een vochtige omgeving. Na 25 jaar is de productiviteit zo laag, dat de boom wordt gerooid. De latex druipt uit de ingekerfde bast van de boom en wordt opgevangen in een halfvormige beker. Pas na twee weken wordt die geledigd.
Naast de palmolie-industrie vormen de rubberplantages de grootste bedreiging voor de fauna en flora in Indonesië. In een ongekend tempo verdwijnt er dagelijks hectaren regenwoud. Met de toenemende wereldwijde vraag naar latex zal dit de komende jaren helaas alleen maar toenemen.