Wie het schoentje past…

Eeuwenoude beroepen sterven vaak uit doordat er geen opvolging is in de familie. De vakkennis die decennia lang werd overgedragen van vader op zoon verdwijnt meer en meer op de achtergrond. De traditie van oude ambachten verliest de strijd tegen de moderniteit. Vandaag de dag streven jongeren naar betere toekomstmogelijkheden. Zo zit het leven nu eenmaal in elkaar. En wie zijn wij om deze gang van zaken op de korrel te nemen? Streeft in wezen niet eenieder naar een betere plek op aarde?

Ten zuiden van Maleisië, meerbepaald in Melaka, dreigt er zo’n eeuwenoude ambacht verloren te gaan. De hoofdreden is hier niet meteen het gebrek aan opvolging, maar eerder het gebrek aan klanten. “Mijn laatste vaste klant is vijf jaar geleden gestorven. Ze was bijna honderd jaar oud. Alleen toeristen maken nog deel uit van mijn klantenbestand, al is ook bij hen de interesse drastisch gedaald. Daarenboven zijn ze niet geïnteresseerd in het echte vakmanschap. Toeristen willen huiswaarts keren met een souvenir dat het liefst geen geld kost. De tijd dat ik mijn laatste brokaten schoentje heb gemaakt, ligt al ver achter mij.” 

Er schuilt een gevoel van tristesse in de stem van Yeo Sing Guat. Of zou zijn leeftijd ermee iets te maken hebben? Zopas is deze schoenmaker 82 jaar oud geworden, maar dat weerhoudt hem niet om nog dagelijks plaats te nemen achter zijn antieke naaimachine. Al drie generaties maakt de familie Guat handgemaakte schoenen. Hun specialiteit : zijden schoentjes voor gebonden voetjes van 9 en 11,5 cm lang.

Kleine voetjes waren voor Chinezen sexy en beantwoorden aan het schoonheidsideaal. Deze stelling dook voor het eerst op tijdens de Tang-dynastie (zo’n 600 jaar na Chr.). Het verhaal doet de ronde dat er een beeldschone keizerlijke concubine rondliep, die van nature kleine voetjes had. Veel ouders wilden vervolgens dat hun dochters konden wedijveren met dit schoonheidsicoon en prompt begonnen ze de voetjes van hun oogappel in te binden. De schoonheidsobsessie ontspoorde en tegen de 12de eeuw was het een wijd verspreid gebruik. Doordat de voeten van kindsbeen af werden ingebonden, waren ze op volwassen leeftijd nauwelijks 10 cm lang. De verminking zorgde ervoor dat de vrouwen nauwelijks konden stappen en werken. Precies dat gold als een teken van welstand, want het toonde aan dat de families welvarend genoeg waren om een vrouw te onderhouden die niet meer naar behoren kon werken.

Tijdens de Ch’ing-dynastie (1644-1912) verplichtte de wet het inbinden van de voeten van meisjes uit adellijke families. Het is pas na de revolutie en het uiteenvallen van de Ch’ing-dynastie dat er een verbod kwam op het inbinden.

In Maleisië waren de meeste Chinese immigranten van gewone komaf. Door het voeren van handel in tin, de mijnbouw en rubberplantages verhoogden evenwel een deel van hen aanzienlijk hun welstand. Zij namen de gewoontes van de Mandarijnen uit de hoogste maatschappelijke klassen en de keizerlijke hofhouding over. Het pijnlijk inbinden van meisjesvoeten maakte daar een onderdeel van. De meest ideale voetmaat die precies negen centimeter lang was, kreeg de naam San Choon Lian, de drie duim gouden lotus voet.

De noodzaak om nog schoentjes te maken voor lotus voeten is verdwenen. De laatste vaste klanten hebben het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld. Wie nu nog over de vloer komt zijn nieuwsgierige toeristen. Zij hechten minder waarde aan de authenticiteit van de schoentjes. De kostbare zijden brokaat met gouddraad maakt de schoentjes te duur en dus onaantrekkelijk. 

Met de nodige omzichtigheid legt Sing Guat een paar minuscule schoentjes terug in de glazen koffer. Moedeloos haalt hij zijn schouders op. Hij lijkt heel even in het ijle te staren. “Er is geen toekomst meer. Niet alleen daalt de verkoop en de interesse, ook het vinden van zijden brokaat wordt met de dag moeilijker. Het aantal vrouwen dat nog de kunst van het zijde weven beheerst, loopt sterk terug. Als de productie van zijde volledig stopt, dan valt het doek over drie generaties schoenmakers. Aan alles komt een eind…”