Een oase van rust…
Na meer dan 4 maanden doorheen Indonesië te hebben gezworven, hoef ik niet langer overtuigd te worden. Indonesië is bloedmooi. De natuur is van een verbluffende schoonheid die zijn gelijke niet kent. De verheffende trap kan echter nog één niveau hoger getild worden, althans als ik de vrouw van de infobalie aan de haven van Ampena mag geloven. Volgens haar behoren de Togean eilanden tot de mooiste van Indonesië. Als je weet dat de Indonesische archipel maar liefst 17.000 eilanden telt, dan lijkt me deze uitspraak wel een statement. Bovendien, nog steeds volgens dezelfde bron, zijn de Togean eilanden nog niet overspoeld door het massatoerisme. Benieuwd of ik haar op haar woord mag geloven.
In ieder geval is het een hele onderneming om er te geraken. De Togean eilanden liggen in het midden van Sulawesi, maar zijn enkel na een boottocht van ruim 5 tot 6 uur te bereiken. Ook de weg naar de havenstad Ampena is een avontuur op zich, want de weg kronkelt zich omhoog en omlaag. In totaal kost het mij 14 uur om de afstand van 166 kilometer per fiets te overbruggen. Ik twijfel heel even of ik er wel goed aan doe om mijn fiets naar de eilanden mee te nemen, maar de vrouw overtuigt me dat ik er wel degelijk kan fietsen.
De eilandengroep is relatief klein, althans naar Indonesische normen. Ook de overnachtingsmogelijkheden zijn eerder dun bezaaid met hier en daar slechts een handvol bungalows. De setting daarentegen is zo weggelopen uit een exotische vakantiebrochure: sneeuwwitte stranden, wuivende palmbomen, voorbij rollende kokosnoten, parelmoerblauw helder water en wiebelende hangmatten. Voeg daar nog een ijsgekoelde cocktail en een prachtig geschreven boek aan toe en het plaatje is compleet. Geen full moon party’s, geen voorbij toeterend verkeer, geen vals zingende imams. Hier heerst een oase van rust. Iedereen die hier naartoe komt, boekt vooraf zijn logement. Het hoogseizoen loopt op zijn laatste benen en dus laat ik me op goed geluk droppen op het eiland Malenge. De handvol resorts liggen aan de andere kant van de kleine ferryhaven, zo’n slordige vijf kilometer verwijderd. De meeste zijn bereikbaar via een smal wandelpad, een tweetal kunnen enkel per boot bereikt worden.
Ik haak mijn fietstassen vast op de bagage- en voordrager. Had ik niet beter wat spullen achtergelaten? De eerste honderd meter is het wandelpad half geasfalteerd, daarna versmalt het tot een lintworm dik en voert het me doorheen een dicht tropisch regenwoud. Boomstronken van omgewaaide en half verrotte palmbomen versperren meermaals de weg. Vaak zit er niks anders op dan alle bagage van de fiets te tillen en al hink-stap-springend over de neergevelde stammen te klauteren. Door de dichte begroeiing van planten en struikgewas is het pad vaak nauwelijks te onderscheiden. Gelukkig stuurt mijn gps mij in de juiste richting. Van fietsen is al lang geen sprake meer. Ik duw, trek en sleur mijn fiets als een half bezetene naar het eindpunt dat steeds verder af lijkt. Tientallen insecten zoemen om me heen en zoeken het zoete vocht op van mijn zweet dat als een waterval over mijn lijf gutst. Ook de geluiden van het oerwoud zijn allesoverheersend. Oase van rust? Ik vervloek de dame aan de infobalie die me verzekerd had dat ik er probleemloos kon fietsen. Ik vraag me af of ze hier ooit zelf een voet op dit eiland heeft geplaatst?
Na een helse tocht van ruim 3,5 uur en na herhaaldelijk en noodgedwongen een alternatieve doorgang te zoeken wegens geen doorkomen aan, bereik ik de andere kant van het eiland. Alleen valt er nergens een resort te bespeuren. Ik bevind me op een volslagen onbewoond stukje van het eiland dat ooit in een ver verleden dienst deed als aanleghaventje. Althans dat leid ik af uit de aanlegsteiger en het half vergane kleine wachthuisje. Op mijn gps zie ik verderop de kustlijn wel minuscule groepjes bungalows liggen, alleen loopt er geen pad naartoe. Hier sta ik dan, op een stuk sneeuwwit strand, onder wuivende palmbomen met alleen het geluid van de aanrollende golven. Een oase van rust. Het lijkt wel Temptation Island, maar in zijn naakte vorm, ontdaan van alle pikante details. Heel even overweeg ik om mijn tentje op te slaan, maar dan pas dringt het tot me door dat ik nog exact één slok water heb in mijn drinkbus en mijn proviand welgeteld bestaat uit twee half ingedeukte mandarijnen. De paniek slaat langzaam maar zeker toe.
Ik probeer mijn gedachten te ordenen en overloop de mogelijke vluchtroutes. Terugkeren naar het oerwoud en mij toch proberen een weg te banen is geen optie of toch zeker niet met de vol bepakte en zwaar beladen fiets. Tenzij ik die hier achterlaat en er alleen te voet op uittrek. Maar wat als ik helemaal verdwaal en hoe speel ik dat klaar zonder een druppel water? Is zwemmen een optie? Als ik voldoende inzoom op de virtuele kaart van mijn gps dan lijkt dit de kortste route. Daarenboven geven de resorts die in een soort inham liggen telkens uit op de zee. Net wanneer ik aanstalten maak om me als een triathlon-atleet over te geven aan de zee, zie ik in de verte een speedboot voorbij snorren. Als een gek begin ik te zwaaien en te roepen, maar de afstand is te ver en mijn hulpkreten worden overstemd door het brullend motorgeluid. Hier moeten ook vissersbootjes voorbij dobberen, denk ik bij mezelf. Ik begeef me naar het verste punt van de aanlegsteiger en zak wat moedeloos neer op de houten, vastgesjorde bamboestokken. Seconden worden minuten, minuten een half uur, de zon zakt steeds dieper weg achter de horizon. Wordt dit hier mijn laatste rustplaats?
Op een gegeven ogenblik word ik opgeschrikt door het geluid van een tweetakt motor. Een vissersboot! Ik veer recht alsof ik net ben uitgeroepen tot de laureaat van mijn academiejaar en spring als door een wesp gestoken bok heen en weer. Asynchroon maai ik met de uiteinden van mijn lichaam in de lucht, als een paniekerige drenkeling. Ik voel me als een tilt geslagen windmolen die over zijn toeren draait. Ik schreeuw mijn stem schor net zolang tot ik naar adem moet happen. En dan warempel, gebeurt wat ik niet meer voor mogelijk achtte. Het geluid van de motor zet zich in slaapmodus en ik zie hoe het bootje langzaam mijn richting uitkomt. Mijn redding!
In één oogopslag neemt de jonge visser akte van de crisissituatie en maant mij aan om fiets en bagage voorin de boot te leggen. De prauw wiegelt als een gevaarlijke kermisattractie nog voor de motor opnieuw op gang wordt getrokken. Als dat maar goed komt. Eenmaal we de open zee opvaren, zwalpen we gevaarlijk van links naar rechts. De boot schept liters water telkens we de waterspiegel bereiken. Ik zie angst in de ogen van de jonge man. Ik probeer geen vin te verroeren, maar soms stuur ik intuïtief met mijn hele lichaam bij telkens we dreigen te kapseizen. De tocht duurt hooguit tien minuten, maar lijkt een eeuwigheid te duren. Ik prevel tien Paternosters en evenveel schietgebedjes. En dan eindelijk, land in zicht. De motor sterft langzaam uit en de boot wordt de laatste meters door de golfslagen aan wal gestuwd. Aan de kustlijn staan een zestal bungalows, keurig in het gelid als vormden ze een erehaag. Fiets en bagage worden als geredde drenkelingen aan wal gebracht. Mijn geluk kan haast niet op. Ik moet me inhouden om de jonge knaap niet te omhelzen. Ik diep uit mijn broekzak zijn verdiende fooi tevoorschijn. In eerste instantie weigert hij mijn aanbod,maar na enig aandringen steekt hij de centen in zijn achterzak. Ik zwaai hem uitbundig vaarwel alsof ik afscheid neem van een allerbeste vriend. Het geluid van de motor verdwijnt samen met de gammele boot richting open zee. Op de aanrollende golven na, hoor ik enkel nog mijn ademhaling en word ik omringd door een oase van rust…
Add a Comment