Long neck villages

Je kan in Chiang Mai geen reisbureau voorbij lopen of je ziet wel ergens één of andere foto van een mooi uitgedoste dame met opvallende sieraden aan haar nek. Al ruim 25 jaar maakt een bezoek aan een zogenaamde ‘long neck village’ deel uit van het toeristisch aanbod waar touroperators graag op inspelen. De voorbije jaren komt de ethische kwestie van de uitstap alsmaar vaker naar boven drijven. Ga je er heen of blijf je er zo ver mogelijk van weg en als je gaat, ben je dan mee verantwoordelijk voor het in stand houden van een traditie die in wezen af te keuren valt?  Het blijft een heet hangijzer en zal (vrees ik) nog een heel eind voor de nodige controverse zorgen. Maar laten we misschien eerst eens nagaan wie ze zijn, waar ze vandaan komen en hoe hun dorpen zijn uitgegroeid tot een toeristische attractie.  

Misschien beginnen met een misverstand voor eeuwig en altijd uit de wereld te helpen. Als mensen het hebben over vrouwen die koperen ringen rond hun nek dragen, verwijzen ze veelal in de richting van de Karen-stam, maar in wezen klopt dit niet helemaal. Karen zijn een volk die uit meerdere etnieën bestaat, waaronder de 7.000 tellende Padaung. Deze Padaung stam is gekend omwille van de vrouwen die vele halsringen dragen. Oorspronkelijk zijn de Karen afkomstig uit Myanmar. Om te ontsnappen aan oorlog en etnisch geweld hebben ruim 350.000 Karen hun toevlucht gezocht in Thailand, waaronder ook de 7.000 Padaungs. Deze laatste leven voornamelijk in de bergen ten noorden van Thailand, in de streek rond Chiang Mai en Chiang Rai.

Toen de Thaise overheid overspoeld werd door de vele vluchtelingen zaten ze met de handen in het haar. Het merendeel waren illegale immigranten die geen aanspraak konden maken op het Thaise staatsburgerschap. De Thaise overheid liet gedijen en ondernam  weinig tot niks om deze staatlozen te helpen. De vrouwen die in hun kielzog ook hun cultuur meebrachten zorgden voor het huishouden, terwijl de mannen op het veld werkten. Tussen de was en de plas legden vele vrouwen zich toe op het weven. Hun aparte verschijning door het dragen van zware, goudkleurige ringen rond nek, onderamen en benen ging niet onopgemerkt voorbij. Al snel zagen gewiekste touroperators brood in hun aanwezigheid en het duurde niet lang of de eerste georganiseerde tours naar de bergstammen was een feit.

Zoveel jaren later is er nauwelijks iets veranderd, tenzij dat een bezoek aan deze zogenaamde long neck villages onderdeel is geworden van het massatoerisme.  Hoewel het lijkt dat deze vrouwen een ongewoon lange nek hebben, drukken de ringen in werkelijkheid de schouderbladen en de ribben naar beneden. Het fysiek uitrekken van de nek is onmogelijk. Naar het schijnt wordt een eerste ring aangebracht aan de leeftijd van vijf jaar om vervolgens elk jaar te worden uitgebreid met telkens één ring per jaar en dit tot aan de leeftijd van 21 jaar. De traditie van het dragen van nekringen zou vooral uit esthetisch oogpunt worden toegepast. Al zal de toeristische commercie ook wel een niet onbelangrijke reden zijn voor het in stand houden van deze traditie.

Vijf jaar geleden heb ik deze bergstam voor het eerst bezocht en toen al (en nu nog meer) viel het me op hoe jonge vrouwen van de stam slechts een paar of zelfs helemaal geen ringen meer dragen. Het zijn voornamelijk de wat oudere dames die de traditie in leven houden. Toch dwingen sommige ouders hun kinderen om deze ringen te dragen. De traditie zal hier wel de duimen leggen voor het winstbejag, want tegenwoordig moeten toeristen ongeveer 10 euro ophoesten om een bezoek te brengen aan zo’n long neck village. Geld dat slechts gedeeltelijk ten goede komt aan het dorp en zijn bewoners. De rest verdwijnt in de zakken van touroperators, gidsen, tuk-tuk drivers, …. De Thaise overheid speelt in gans de kwestie een wat dubieuze rol. Enerzijds gaat deze bevolkingsgroep als staatlozen door het leven, maar anderzijds krijgen zij een kleine vergoeding van de overheid. Hun aanwezigheid is namelijk een onderdeel geworden van de goed geoliede toeristische machine die in Thailand op volle toeren draait en de staatskas aardig spijst. Indirect kan je dus de overheid met de vinger wijzen omdat zij mee verantwoordelijk zijn voor het exploiteren van deze ‘menselijke zoo’. Ook de toerist gaat niet helemaal vrijuit, want door zijn bezoek aan dergelijke dorpen houdt hij dit rariteitenkabinet in stand. Aan de andere kant zorgt het toerisme ervoor dat er brood op de plank komt. Het is een mes dat aan twee kanten snijdt en zal blijven snijden. Zolang er geen waardig alternatief wordt geboden waardoor de vrouwen op een andere manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien, is het ontzettend moeilijk en delicaat om een eenduidig standpunt in te nemen.  

Persoonlijk denk ik dat het tij langzaam zal keren. Ik merk in tegenstelling tot vijf jaar geleden dat al heel wat reisorganisaties bijvoorbeeld geen ritjes meer met olifanten promoten. Als niemand nog de kans krijgt om een olifantenrit te maken, gaan de dieren als vanzelf terug een redelijk normaal leven kunnen leiden in een reservaat. Hetzelfde geldt een beetje met de ‘long neck villages’. Als er een algemene boycot komt van het toerisme aan deze dorpen, zal de traditie die vooral door winstbejag in stand wordt gehouden, als vanzelf uitdoven. We kunnen alleen maar hopen dat de Thaise overheid tegen die tijd een alternatief plan heeft uitgewerkt om deze vrouwen te steunen in hun onzekere toekomst.

Add a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *