Bromo in de ochtend

De moeilijke doortocht naar de vulkaan Bromo

Gelijkgestemde zielen proberen altijd wel ergens aansluiting te vinden en op reis is dat niet anders. Zo verenigt de online community Warmshowers fietsreizigers die elkaar een slaapplek voor de nacht aanbieden. Wereldwijd zijn er zo’n 20.000 actieve leden ingeschreven. De Warmshower formule heeft ook zijn tentakels uitgespreid in Indonesië. Meer nog, de vereniging blijkt er echt wel een select clubje fietsvrienden te zijn die nauw met elkaar in contact staan. Zo word ik in de grote stad Malang opgewacht door Jojok, een jonge twintiger die zijn passie voor reizen en fietsen graag deelt met wereldfietsers die bij hem over de vloer komen. Bij aankomst is er nog een wereldfietser op visite, de Belgische wereldfietser Katrien Spelkens. Het doet deugd om terug eens een landgenoot tegen het lijf te lopen.

Nog diezelfde avond besluiten we om ’s anderdaags per fiets de vulkaan Bromo op te zoeken. Met weinig moeite overhalen we ook onze warmshower guest om ons te vergezellen. Katrien zal na de verkenning evenwel koers zetten naar Surabaya om van daaruit de boot te nemen naar Sulawesi. Een bestemming die ook nog op mijn reisroute ligt.

Omdat we een flink aantal hoogtemeters voor de boeg hebben en we ook wel wat tijd willen doorbrengen op en rond de vulkaan beslissen we om er een driedaagse fietstocht van te maken. Omwille van de vrij korte trip kan ik evenwel het grootste deel van mijn bagage achterlaten. Al snel blijkt dit geen overbodige luxe te zijn, want al snel krijgen we de eerste kuitenbijters te verwerken. De stijgingspercentages liegen er niet om. Veelal schommelt die rond de 6 à 8 procent, maar ook 10 en 12 procent vormen geen uitzondering. Ik moet een serieus tandje bijsteken, maar blijf ondanks de steile hellingen op de trappers balanceren. Mijn medereisgenoten hebben het zichtbaar moeilijker. Omdat het belangrijk is om bij beklimmingen je eigen tempo te volgen, wordt de kloof met mijn achtervolgers alsmaar groter. Dat heeft dan weer het voordeel dat ik langere rustpauzes kan inlassen. Naarmate de namiddag vordert, wordt het duidelijk dat we de vooropgestelde eindmeet niet zullen halen. Op een hoogte van 2400 meter houden we het uiteindelijk voor bekeken. We treffen het, want in de onmiddellijke omgeving vinden we een eetstalletje. In de belendende overdekte geïmproviseerde open schuur rollen we onze matjes uit. De duisternis heeft ondertussen zijn intrede gedaan. Ik diep mijn Gore Tex jas uit mijn fietstas en zoek de warmte op van het kampvuur dat door de eigenaar van de warung (eetstalletje) ondertussen is aangestoken. De warmte voelt aanvankelijk heerlijk aan, maar al snel word ik overvallen door vermoeidheid. Tijd om mijn slaapmatje op te zoeken.

Echt uitgeslapen ben ik niet, maar gelukkig is de af te leggen weg naar de top van de vulkaan in zicht. Na nog eens twee uur zwoegen, stampen en zweten hebben we eindelijk het hoogste punt van onze tocht bereikt, een slordige 2700 meter hoog. De vulkaan Bromo ligt een goeie 300 meter lager en dus volgt een welverdiende afdaling. Toch is het oppassen geblazen. Het wegdek is in zo’n slechte staat dat het haast lijkt of we trager opschieten dan tijdens de beklimming. Eenmaal de steile afdaling achter de kiezen, wacht ons nog een verrassing van formaat. Het asfalt is over een afstand van meer dan vijf kilometer bedolven onder een metersdikke as laag. Het resultaat van de laatste eruptie van 2016. We lijken wel op een dronkenmans orkest die zo is weggelopen van de filmset van de Servische regisseur Emir Kusturica. We zwalpen van links naar rechts. Er lijkt geen einde te komen aan de lijdensweg. Tot overmaat van ramp worden we bij elke voorbij rijdende jeep met toeristen gehuld in een mistige stofwolk die ons zicht beperkt tot hooguit vijf meter. We zijn dan ook maar wat blij als we tegen het middaguur diep in de krater kunnen kijken. We hebben ons doel bereikt, althans voor vandaag.

De vulkaan Bromo aandoen zonder dit natuurfenomeen bij het eerste ochtendgloren te aanschouwen, zou doodzonde zijn en dus brengen we ook de tweede opeenvolgende nacht door onder de sterrenhemel. Ook nu weer houdt de verkleumende kou me meermaals wakker. Wie de schoonheid van de natuur met eigen ogen wil aanschouwen, moet nu eenmaal door de zure appel heen bijten. Wanneer rond 5u30 de zon schoorvoetend aan de horizon priemt, smelten alle geleverde inspanningen van de voorbije twee dagen als sneeuw voor de zon. Een half uur lang kleurt de omgeving op en rond de vulkaan in een ongekend mooi schilderspalet van rode, oranje en gele tinten. Een gelukzalig gevoel maakt zich van me meester. Het heeft ons veel zweet, bloed en tranen gekost, maar de beloning mag er zijn. Of zoals de West-Vlamingen dat zo graag weten te verwoorden: ‘Een kermis is een geseling waard…’

stijgingspercentage

Zweten, puffen, vloeken en stampen…

Ik moet bekennen dat ik een zwak heb voor bergen. Niet alleen vind ik het landschap enig mooi, ook het fietsen te midden van een bergachtig landschap vind ik haast het summum van reizen. Bij elke trapomwenteling kom je een stuk dichter bij de top, terwijl de afstand tot het vertrekpunt omgekeerd evenredig is. Als ik na een zoveelste haarspeldbocht achteromkijk, dan blijf ik me verbazen over de snelheid waarmee een mens op eigen kracht zich de hoogte kan instuwen. Het boven aanzicht van de dorpjes verandert naarmate je hogerop fietst. De duidelijke structuur van huizen, daken en gebouwen vertroebelt tot vage contouren om uiteindelijk als aquarelverf in elkaar over te lopen tot een onherkenbare kleurenvlek. Terwijl het benedenzicht alsmaar onduidelijker wordt, tekent het landschap hogerop zich net scherper af. Het contrast tussen het hoger en lager gelegen decor is zo verscheiden dat het de nieuwsgierigheid alleen maar in de hand werkt. Het is een zalig uitzicht dat nimmer gaat vervelen.

Het gebeurt uiterst zelden dat het verleggen van grenzen (geografische en fysieke) gepaard gaat met een gevoel van moedeloosheid en onmacht. Helaas stel ik vast dat dit op weg naar de top van de Cemoro Sewu wel het geval is. De baan kronkelt de hoogte in en jongleert met stijgingspercentages alsof het een lieve lust is. De beklimming van de Mont Ventoux verbleekt tot een scheet in een glas water. Ik zou die macho coureurs hier graag eens aan het werk zien, met een vol bepakte fiets en onder een loodzware zon.

Ik stamp de longen uit mijn lijf. Er lijkt geen einde te komen aan de hellingsgraden, evenmin aan de kronkelende weg. Ik zweet, puf, vloek, duw, trek en sleur. De stijgingspercentages van 16 en 20% zijn voor mij een trapje te hoog. Noodgedwongen moet ik afstappen en hele stukken te voet afleggen. Ook dat valt dik tegen, want ook te voet blijven de hoge stijgingspercentages een constante. Er is haast geen verkeer te bespeuren en ook de afstand tussen de bergdorpjes wordt alsmaar groter. Ik geef de moed echter niet op en blijf koppig verder stampen en stappen.

Het is reeds half zes in de avond wanneer ik nog een dorpje binnenfiets. De eerste schemering hult de  huizen in een grijze vacht. Zou ik niet beter hier de nacht doorbrengen? Ik fiets voorbij een koppel dat onder een bouwvallig afdakje wat eten verkoopt. Ik realiseer me plots dat mijn proviand nagenoeg op is. Ik keer terug op mijn stappen en koop wat gefrituurde groentekoekjes. Net wanneer ik aanstalten maak om mijn calvarietocht terug aan te vatten, word ik door de jongeman uitgenodigd om bij zijn familie te overnachten. De uitnodiging komt als een godsgeschenk.

Een half uur later zit ik bezweet en afgepeigerd in de oranjekleurige sofa. Ik ben doodop en prijs me wat gelukkig dat ik niet ben verder gefietst. De thee smaakt als een frisse pint, het aangeboden eten als een vijfgangen maal en de twee emmers water douche als een luxueuze regendouche. ’s Avonds maak ik uitgebreider kennis met de familie van Adhi. De jongeman woont samen met zijn vrouw in bij zijn ouders, terwijl zijn oudere broer en zus in Sumatra wonen. Vader en moeder zijn de enige kostverdieners. Ze werken op het veld. De jonge vrouw zorgt voor de grootmoeder die bedlegerig is. Ze probeert ’s avonds wat bij te verdienen door wat eten te verkopen. Adhi zelf is momenteel werkloos. De voorbije drie jaar werkte hij als afwasser in de keuken op een cruisschip. Het is een periode waar hij liever niet aan terug denkt. “Zes dagen per week, tien uren per dag, tien maanden lang.” Hij vertelt over de slechte werkomstandigheden en de financiële uitbuiting. Als ik vraag of hij nog terugkeert, schudt hij zijn hoofd. “Neen, het mag misschien idyllisch lijken om op een cruisschip te werken, maar als je onderaan de hiërarchische ladder staat, is het werk onmenselijk.” Ik voel medelijden met de jongeman. Geboren net als jij en ik, met een hoofd vol dromen en verwachtingen. Wij beseffen vaak te weinig hoe goed we het hebben in ons Belgenlandje…

onderweg

Onderweg

Als je geniet onderweg, hoef je niet zonodig ergens aan te komen… Wanneer je per fiets een stukje van de wereld verkent, is dat meer dan ooit aan de orde van de dag. Het grote voordeel hierbij is dat je nooit exact weet waar de dag precies eindigen zal. Ik herinner me nog dat ik bij mijn allereerste fietsreis alle routes vooraf en minutieus uitstippelde. Ik had het gevoel gefaald te hebben wanneer ik de geplande eindbestemming van de dag niet had bereikt. Die periode ligt gelukkig al lang achter mij. Ik reis tegenwoordig meer onbezonnen, zonder een vaste route,  zonder een welomlijnd plan. Mijn kompas laat ik bepalen door de datgene wat ik op mijn route tegenkom, de kleine dingen des levens, de gastvrijheid onderweg. Vroeger maakte ik mij wel eens ongerust of ik al dan niet een onderkomen voor de nacht zou vinden. Ook die angst is volledig verdwenen. Je kan overal wel ergens terecht en in uiterste nood is de tent een waardig alternatief.

Het lang onderweg zijn, werkt die onbezonnenheid nog in de hand. Niet dat ik een natuurlijke luiheid aanneem, maar de afwezigheid van  stress om binnen een wel afgemeten periode een bepaalde reisroute af te leggen, zorgt er wel voor dat mijn reisritme weinig continuïteit vertoont. De ene dag fiets ik 140 km, de andere dag nauwelijks 30 of soms zelfs helemaal niet. Ik neem de dag zoals die zich aanreikt. Misschien daarom ook dat ik zelden vooraf opzoek wat de te overbruggen hoogtemeters zijn. Wat verschil maakt het uiteindelijk als ik voor aanvang van een nieuwe fietsdag weet of ik 1000 tot 2000 meter omhoog moet klimmen. Het niveauverschil moet hoe dan ook overwonnen worden, met of zonder voorkennis van het af te leggen traject. Neen, geef mij dan maar liever de verrassing van het moment, de onwetendheid en de hoop dat de klim minder steil zal zijn dan in werkelijkheid.

Het enige waar ik mijn route wel door laten bepalen is de mogelijkheid om onderweg één of andere bezienswaardigheid mee te pikken, zoals vandaag, de Candi Sukuh tempel. De weg voert me door een prachtig berglandschap. Op de flanken liggen akkers die door noeste arbeid zijn bewerkt tot vruchtbare lappendekens. Ze geven de setting in het algehele landschap een fotografische dimensie. De natuur is op zijn mooist als de mens er in harmonie met de omgeving er zijn eigen toets aangeeft. Datzelfde gevoel van puurheid en schoonheid tref ik aan bij de tempel. Op de flanken van de Gunung Lawu vulkaan hebben mensen eeuwen geleden hier een gebedsplaats gebouwd dat inzake uiterlijk en ontwerp afwijkt van alle voorgaande tempels. De piramidevormige bouw en de grof gehouwen stenen doen me eerder aan Maya tempels denken, zoals je die in grote getale terugvindt in Midden-Amerika. Over de ware functie van het complex tast men nog steeds in het duister. Diende het ter verering van de voorouders of was het eerder een centrum van een tantrische geheime cultus? Die laatste vermoedens zouden best wel eens kunnen kloppen, want de aangebrachte reliëfs vertonen opvallend veel symbolen die verwijzen naar de fallus en de vagina. Zou dit overigens de reden zijn waarom  zoveel Indonesiërs hier bloemen komen offeren? Naar het schijnt komen velen onder hen hierheen om een antwoord te vinden op de vraag of de echtgenote trouw is. Ook zou hier het antwoord verscholen liggen over de maagdelijkheid van de verloofde. Ik ben noch op zoek naar het ene, noch op zoek naar het andere antwoord. Ik heb dan ook bewust geen bloemen meegenomen…

Borobudur

De keerzijde van het toerisme…

Schoonheid in zijn puurste vorm geeft zich niet zomaar prijs. Als reizende fietser weet ik dat als geen ander. Als je evenwel met deze wetenschap in het achterhoofd je doel vooropstelt, dan is de volmaakte schoonheid in handbereik. Die bekoring hoop ik te vinden bij één van de toeristische toppers van Java, het tempelcomplex van Prambanan. In ruil voor die puurheid moet ik wel op een haast onchristelijk uur uit de veren.  

Het is nauwelijks vijf uur in de ochtend als ik mijn fiets in de richting trap van de 20 km verderop gelegen tempel. Op straat is het nog relatief rustig. De stad Yogyakarta bevindt zich op het scharnierpunt van nog even indommelen en langzaam ontwaken. Wanneer ik om kwart voor zes de site bereik, is de toegangspoort nog potdicht. Nergens valt er een toerist te bespeuren. Achter het hekken merk ik evenwel al enig teken van leven. De personeelsleden maken zich stilaan klaar om hun dagtaak aan te vangen. Klokslag 6u opent de bewaker de gate en loodst mij naar de ticketbalie voor buitenlanders. In zowat heel Azië is het gebruikelijk om een ander tarief te heffen voor buitenlanders. Daar waar het verschil in toegangsprijs voor toeristische attracties in Sri Lanka buiten alle proporties viel, valt het hier in Indonesië best mee. Dit neemt niet weg dat men voor de echte hotspots een fors bedrag durft aan te rekenen, althans naar Indonesische normen. Voor een bezoekje aan Prambanan betaal je toch al gauw €20.

Dat lijkt prijzig, maar wanneer ik oog in oog kom te staan het grootste Hindoe-Javaanse tempelcomplex in Indonesië, dan is  dit bedrag eerder een peulschil. Het geheel van tempels is niet alleen overdonderend mooi, maar tevens getuigt het vooral van architectonisch vakmanschap dat ik nog maar zelden heb gezien. Alles overheersend zijn de drie hoofdtempels waarvan de middelste ook meteen de grootste en meest indrukwekkendste is. Deze is gewijd aan de god Shiva en is 47 meter hoog. De andere twee tempels zijn gewijd aan de goden Brahma en Vishnu. Het is niet geheel verwonderlijk dat deze drie hoofdgoden hier samen verenigd zijn. Ze vormen namelijk de Hindoeïstische drie-eenheid en gaan respectievelijk door het leven als vernietiger, schepper en beschermer. De tempels verrezen rond 850. De verwoestende uitbarsting van de Merapi vulkaan zorgde er evenwel voor dat de hindoe vorsten de streek verlieten. De tempels geraakten in verval en in de vergetelheid. Pas in 1811 werden de tempels herontdekt, maar het duurde tot het einde van de 19de eeuw voor de tempels opnieuw werden blootgelegd. Vandaag zijn ze, mede door de erkenning van Unesco in 1991, uitgegroeid tot één van de belangrijkste toeristische attracties van Java.

Er is echter één toeristische bezienswaardigheid die inzake belangstelling met kop en schouders boven alle andere uitsteekt en die eer is weggelegd voor de boeddhistische tempel Borobudur. Inzake grootte mag Borobudur met eenzelfde Oscar huiswaarts keren als zijn hindoeïstische tegenhanger, Prambanan. Het immense bouwwerk dateert van de 9de eeuw en is inzake ontwerp uniek op de wereld. Op een vierkante basis van 123 bij 123 meter is de tempel als een stoepa gebouwd. Naast de opvallende symmetrie bevat elke laag uiterst gedetailleerde en gebeeldhouwde reliëfs die ieder op zich weer mythische verhalen vertellen. Naarmate je de top van de tempel bereikt, ontwaar je een andere architectuurvorm waarbij een veelheid aan stoepa’s, groot en klein, de bovenhand halen. Het geheel krijgt nog een extra dimensie door de aanwezigheid van tientallen Boeddhabeelden, voor zich uitstarend en zittend in lotus houding.

Precies omwille van de wel zeer unieke architectonische vorm en de schitterende setting van een vulkanisch decor is Borobudur de meest gefotografeerde tempel van Java. Vooral de zonsopgang brengt tijdens de toeristische maanden een ware volkstoeloop op gang. De meimaand is slechts de aanloop van het toeristisch hoogseizoen, maar desondanks tel ik rond vijf uur in de ochtend minstens een tweehonderdtal vroege vogels. Ze zijn net als ik neergestreken op de top van Borobudur en wachten geduldig op de broze, schoorvoetende overgang van nacht naar dag. Wanneer de eerste gloed de horizon omtovert in een weergaloos schilderspalet, is het digitaal geklik allesoverheersend. De doorbraak van de digitale fotografie heeft iedereen tot fotograaf gemaakt en dat heeft zo zijn gevolgen. Een foto maken zonder een persoon in beeld te krijgen, is haast onmogelijk. Tot overmaat van ramp leiden zowat alle aanwezigen aan een nooit gezien selfiegehalte. Alsof dat nog niet volstaat, vinden sommige het nodig om de meest idiote poses in te nemen. Het werkt dusdanig op mijn zenuwen dat ik me heel even verwijder van het epicentrum van het gebeuren.

De ijdelheid bij sommige toeristen tart elke verbeelding. Sommige hebben zelfs hun mooiste en kostbaarste kleren aangetrokken. Ik word er zowaar horendol van. De opgevoerde circus ontkracht de mystieke sfeer die er rondhangt. Geef me dan maar liever de devote stilte en haast sacrale uitstraling van Prambanan. Borobudur mag dan misschien wel enig mooi zijn, het toerisme en de manier hoe toeristen zich gedragen werpt een smet op dit wereldwonder. Het moet ooit anders geweest zijn…

warung

Yogyakarta, tussen heden en verleden…

Ik laat me normaal niet zo gemakkelijk overhalen, maar voor één keer ga ik toch overstag. Het Warmshower-koppel Tony en Camelia uit Jakarta raden me aan om de trein te nemen naar mijn volgende bestemming, Yogyakarta. Er loopt maar één hoofdbaan en die is overspoeld van het verkeer. Twee dagen lang achter stinkende uitlaatgassen van bussen, vrachtwagens en auto’s rijden, lijkt me inderdaad niet bepaald een leuk vooruitzicht. Treinen is bovendien vrij handig en goedkoop in Java. Er is echter één nadeel: fiets en bagage moet je een dag voor je vertrek afleveren. Bij aankomst op je bestemming staat hij dan wel netjes op je te wachten. Alles heeft zo zijn voor- en nadelen.

In Yogyakarta staat niet alleen mijn stalen ros me op te wachten, ook Radit, de Warmshower host is present. Warmshower is een internetcommunity van fietsers die reizigers per fiets onderdak aanbieden. Bij Radit is dat een studentenkamer. Zijn woning heeft hij een aantal jaren geleden volledig omgebouwd tot een meisjespensionaat. Omdat hij graag buitenlandse fietsers over de vloer krijgt, is één kamer voorbestemd voor fietsers onderweg. Het grote voordeel van zo’n fietsorganisatie is dat je bij lokale mensen te gast bent en je meteen wordt ondergedompeld in de gewoontes en de gebruiken van het land. Zo maak ik ’s avonds voor het eerst kennis met de authentiek eetcultuur van zowat het gros van de Indonesiërs. Eenmaal de duisternis is gevallen, veranderen de straten in een eetpaleis. Om de honderd meter tref je een ‘warung’ aan, een eenvoudige eettent. Centraal staat de mobiele keuken die vaak niet meer is dan een stootkar waarop alles aanwezig is om te koken: een gaspitje, potten en pannen, ingrediënten, specerijen, … De klanten zitten op houten bankjes, plastic stoeltjes op kinderformaat of gewoon op een uitgerolde rieten mat. De straatverlichting zorgt voor de nodige lichtinval en de eindeloze stoet aan voorbijrazende auto’s en scooters voor de achtergrondmuziek. Een Michelin-ster zullen ze nooit binnenrijven, maar de lat ligt dan ook bijlange niet zo hoog. Witte, gekookte kleefrijst staat steevast op het menu. De rest is volgens de smaak van de klant of volgens het aanbod, zoals gado-gado, gestoomde groentjes met pindasaus en saté kambing, saté van geitenvlees. Toegegeven, je smaakpapillen beleven geen rollercoaster-avontuur, maar voor de prijs van nauwelijks 1 euro mag je nu ook niet teveel eisen stellen. Het is de beleving in zijn totaliteit, de gemoedelijke, haast familiale sfeer die de bovenhand haalt. Daarvoor alleen al word je er vaste klant.

Yogyakarta wordt algemeen beschouwd als de culturele hoofdstad en heeft bijgevolg heel wat moois te bieden, zowel dichtbij als veraf. Ik start mijn verkenning met de directe omgeving, meer bepaald met een bezoek aan het kraton. Dit uitgestrekte paleizencomplex van de sultan was lange tijd het hart van de stad en de residentie van de opeenvolgende vorsten. Nog steeds is een deel bewoond en dus ontoegankelijk voor het grote publiek. Binnen de ommuurde hofstad bevinden zich diverse open paviljoens en rijkversierde pronkzalen. De paviljoens hebben een opvallend, piramidevormig dak, teakhouten pilaren en een marmeren vloer. Ze deden vroeger dienst om gasten te ontvangen. De grandeur van weleer hangt er nog steeds als een walm van een nostalgisch ver verleden. In het aanpalend museum tref ik vooral cadeaus geschonken door buitenlandse staatsgasten. Met lege handen op visite komen, was in de hoge, vorstelijke kringen not done.

Dat niet alles de tand des tijds heeft overleefd, ontdek ik wanneer ik Taman Sari, de tuin der geuren opzoek. Het lusthof voor de Koninklijke familie kreeg halverwege 18de eeuw gestalte. Bloemperken, lotusvijvers, grachten en een labyrint aan binnentuintjes laten een verwaarloosde indruk achter. Het gevoel van verval wordt nog versterkt doordat de woongemeenschap de site doorheen de jaren hebben ingesloten. Armtierige huisjes leunen vermoeid tegen de troosteloze grandeur aan. Toch moet het complex in zijn glorietijd indrukwekkend geweest zijn. Diverse baden zijn rijkelijk gedecoreerd met standbeelden die dienst doen als fonteintjes. Vanuit het balkon van het zogenaamde waterkasteel kon de sultan een blik werpen op het vrouwenbad en zo zijn concubine voor de nacht uitkiezen. Vooral de voorlaatste sultan, Hamengkubuwono IX, maakte het nogal bont. Toen hij in 1988 ongetrouwd stierf liet hij 4 concubines en 21 kinderen achter. Het lusthof heeft duidelijk zijn doel niet gemist…

Kota

Jakarta moet je niet begrijpen, maar ondergaan…

Whaw! Wat een verademing! Fietsen in het centrum van de miljoenenstad Jakarta zonder je te moeten bekommeren om het helse verkeer. Het kan! Elke zondag tussen 6 u en 11 u in de ochtend happen de stad en zijn bewoners gedurende vijf uur even naar adem. In totaal wordt een strook van 6 km volledig verkeersvrij gemaakt. Het ideale moment om je onder te dompelen in een de roes van een ontwakende zondagmorgen en dit te midden van een metropool die de rest van de week 24 op 24 u bruist van het leven. Zalig!

Koning auto is voor één keer nergens te bespeuren. Geen getoeter, geen uitbrakende, stikkende uitlaatgassen, geen voorbij zoevende motoren. Niks van dat alles. De straten behoren voor één keer toe aan niet gemotoriseerde tweewielers en tweevoeters. Vooral die laatste categorie is massaal aanwezig. Op sommige plaatsen kan je haast over de koppen lopen. Voor heel wat inwoners van Jakarta is het een wekelijks zondags uitje. Naast randanimatie staan straatventers rijen dik hun koopwaren aan te prijzen. Een zondagse zeebraderie, zonder zeelucht, maar met tropische zwoele temperaturen.

Ik ben in het gezelschap van het Warmshower koppel Tony en Camelia, waar ik momenteel verblijf. Ze zijn, net als ik, gek op fietsen. De helft van hun woonruimte is dan ook ingepalmd door fietsen en fietsgerief. Logeren bij gelijkgestemde zielen maakt een verblijf in een onbekende, grote stad als Jakarta des te aangenamer. Zij tronen me als volwaardige gidsen mee naar de hotspots van de stad, met de fiets natuurlijk. Zij geven mij één goeie raad: ‘Probeer Jakarta niet te begrijpen, maar laat je meevoeren door de warmte, de chaos en zijn bewoners, want dan pas zal je deze metropool naar waarde weten te appreciëren.’ De stad weet me alvast te imponeren met zijn torenhoge wolkenkrabbers, zijn brede lanen, zijn shopping malls en zijn wriemelende mensenmassa. Jakarta heeft ook zijn minder hectische kant, althans wat het verkeer betreft. De vele kampongs, de wijken van Jakarta, worden gekenmerkt door een oeverloze zee aan marktkraampjes. Sommige lijken in der haast in elkaar geknutseld met gerecycleerd materiaal,  karton en plastic. Bij de eerste moessonregens spoelen die zo weg. Overleven is hier een kunst op zich.

De meeste bezienswaardigheden in Jakarta zijn gelinkt aan zijn lange Nederlandse kolonisatiegeschiedenis. Zo wordt het centrum gedomineerd door het onafhankelijkheidsplein Medan Merdeka waar zich tevens het nationaal monument bevindt, een gigantische marmeren obelisk die wordt afgetopt met een 35 kilo bedekte bladgouden vlam.

Ik waan me pas helemaal in Nederland wanneer ik te midden van de vervuilde kanalen en het drukke verkeer oog in oog kom te staan met het geplaveide, autovrije plein Taman Fatahillah. Hier is het historisch deel van Jakarta gevestigd. Rond om rond staan statige koloniale gebouwen en musea. Deze plek was ooit het centrum van het oude Batavia, de stad van de Nederlandse kolonisten. Op de voorgevel van het oude stadhuis prijkt nog steeds de Nederlandse naam ‘Gouverneurshuis’ en wie dat wenst kan een felkleurige Hollandse omafiets huren voor een verkenningstochtje in de buurt.

Indonesië is overwegend islamitisch en dus vind je in de hoofdstad ook tal van moskeeën. Eentje ervan is de Istiqlal moskee. Het gebedshuis imponeert niet zozeer door zijn architectonische uitstraling, maar des te meer door zijn grootte. Maar liefst 120.000 gelovigen kunnen hier tegelijk samen bidden. Dit maakt de Istiqlal moskee tot één van de grootste moskeeën van de wereld.

Mijn verkenning sluit ik af in de schilderachtige vrachthaven Sunda Kepala. Het lossen en laden van de zeilschepen gebeurt hier nog in hoofdzaak manueel. De havenarbeiders lopen veelal blootsvoets over de wankele loopplank die het schip toegang verschaft tot de kade. Ze zeulen en torsen kilo’s vracht op hun schouders. De brandende hitte lijkt geen vat te hebben op hun uithoudingsvermogen. De grote, houten vrachtzeilschepen liggen, zo ver het oog reiken kan, aangemeerd aan de kade. De frisse zeebries doet het bos van masten zachtjes heen en weer wiegen. Het tafereel straat pure nostalgie uit dat nog wordt aangewakkerd door de sjouwers die als figuranten het plaatje compleet maken. Het is een stilleven van een vervlogen tijd. Het contrast met het bruisende centrum van Jakarta kan haast niet groter…

verkeerschaos

Welkom in heksenketel Jakarta…

Steden worden onder fietsers alsmaar populairder, althans binnen Europa. Dat heeft in de eerste plaats te maken met het stedelijk fietsbeleid. Sinds een aantal jaren bestaat er zelfs een ‘Bicycle Friendly Cities Index’ waar steden dingen om bovenaan het lijstje te komen van de meest fietsvriendelijke stad ter wereld. In de top drie staan respectievelijk Kopenhagen, Utrecht en Amsterdam. Opvallend of net niet, maar op twee steden na (Tokio en Montreal) maken de eerste twintig steden allemaal deel uit van Europa. Azië scoort dramatisch slecht als het op fietsbeleid aankomt en als je het mij vraagt, dan spant Jakarta hierin de kroon.

Bij aankomst op de internationale luchthaven Soekarno-Hatta in Jakarta word ik meteen voor de leeuwen gegooid. Het is volle spitsuur en de eerste schemering van de nacht verdringt langzaam maar zeker de dag. Tot overmaat van ramp laat mijn fiets gps het afweten. De enig routeapplicatie die wel werkt is Sygic, een app om je probleemloos met de wagen door het verkeer te loodsen. Niet bepaald een comfortabel beginsituatie om mij een weg te bannen in de miljoenenstad Jakarta.

Mijn bestemming ligt maar eventjes 32 km verwijderd van de luchthaven. Jakarta is dan ook één van ’s werelds grootste metropolen met een bevolkingsaantal van 11 miljoen inwoners. Moeilijk voor te stellen… De ganse bevolking van België samengepropt in één stad. Ondanks dat de temperatuur ook rond half zes ’s avonds vlotjes de 30 graden overschrijdt, zet ik mijn helm op. De komende twee uur is defensief rijden mijn enig overlevingsmechanisme. Het links rijden is even wennen, maar eenmaal je meedrijft op de flow van het verkeer lukt het aardig. Al snel ontdek ik dat ‘survival of the fittest’ zowat de allesoverheersende verkeersregel is. Wie twijfelt of een onzekere houding aanneemt in het verkeer, sluit best een extra levensverzekering af. Er valt hier geld te verdienen…

Er is één voordeel aan een stad die zich haast op elk ogenblik van de dag vast rijdt, het verkeer gaat er langzaam. Nadeel is echter dat je als fietser eerder acrobatisch aangelegd moet zijn. Met een vol bepakte fiets is dat niet meteen een sinecure. Ondertussen heeft de nacht zijn intrede gedaan en onder het lichtschijnsel van schaarse straatlantaarns baan ik me verder een weg. De gps is gemaakt op maat van een vierwielig gemotoriseerd voertuig en stuurt me meermaals de autosnelweg op. Omdat ik steeds verder van mijn eindbestemming afdwaal, besluit ik het toch maar te wagen. Geflankeerd door een vrachtwagen fiets ik ongemerkt de tolweg op. Straatlantaarns vallen hier nergens meer te bespeuren. Mijn enige lichtbron is mijn hoofdlamp. De flauwe lichtstraal danst op en neer en krijgt gelukkig assistentie van sterke koplampen. Ze verdwijnen helaas vaak even snel als ze oplichten. Ongeveer een kwart van de voorbijrijdende voertuigen claxonneert mij uit mijn fietszadel. Zou dit een welkomstgroet zijn of zou het eerder een verbale vorm zijn van ‘FU… you!’?

Ruim twee uur later sta ik voor de woning van Tony en Camelia, een Warmshower koppel waar ik de komende dagen zal logeren. Zij maken net als ik deel uit van de fietscommunity Warmshower en bieden mij gratis overnachting aan. Dat laatste zal meer dan welkom zijn, want de jetlag en de dolle rit doorheen de metropool Jakarta hebben me wurm geslagen. Reizen per fiets kan verdomd vermoeiend zijn…

welkom

Welkom in Indonesië

De voorbije weken had ik gedacht om mijn grote achterstand aan reisverslagen in te halen, maar mijn goede voornemens ten spijt, ben ik daar niet in geslaagd. Ik heb besloten om de reisindrukken van de voorbije anderhalve maand (Zuid-India en Sri Lanka) deels te verwerken in een nieuwsbrief en voor een deel ook in een fotofilmreportage. Dat laatste zal nog even op zich laten wachten, want de terugreis is nog niet voor meteen.

Ondertussen ben ik gestart aan een nieuw hoofdstuk van mijn fietsreis, Indonesië. De komende maanden wil ik  me onderdompelen in deze archipel van maar liefst 14.572 eilanden.  Het spreekt voor zich dat ik me wil en moet beperken tot een handvol van die eilanden. Vele ervan zijn trouwens totaal onbewoond. De reisroute start in de hoofdstad Jakarta, dat tevens deel uitmaakt van het eiland Java. Daarna gaat het richting de kleine Soenda eilanden (Bali, Lombok, Soemba, Komodo, Flores, Timor), Sulawesi, Kalimantan en tot slot Maleisië (Borneo).

De route zelf zal voor een deel bepaald worden door mijn visum. Mijn reisvergunning voor Indonesië kan ik eenmalig met 1 maand verlengen, daarna moet ik het land verlaten. Het meest logische lijkt me dat ik dan het oostelijk deel van Maleisië, beter gekend als Maleisisch-Borneo, ga verkennen. Dit geeft me de kans om daarna terug te keren naar Indonesië om mijn ontdekking aldaar te voltooien. Vermoedelijk ergens in september of oktober wil ik het solaravontuur terug hervatten. Dat betekent concreet dat ik terugkeer naar Laos waar mijn bamboefiets en solartrailer nog steeds geduldig op mij wachten. Het staat nu definitief vast dat de voorziene terugreis voor augustus 2019 een onhaalbare kaart wordt. Het enige dat ik nu wel met zekerheid weet is dat ik me voorlopig niet wil vastpinnen op een terugkeer datum, maar vermoedelijk zal dat ergens in 2020 zijn. Ik zie wel waar de wind me heen brengt.

Voilà, het startschot is gelost. Naast de picture of the day zal ik deze keer met iets meer discipline ook werk maken van mijn reisverslagen. Belofte maakt schuld. Via deze foto van het ‘Welcome monument’ nodig ik jullie alvast uit om mee te reizen/fietsen doorheen Indonesië. Het begroetingsmonument dateert van 1962 en werd gemaakt om de opening van de Aziatische spelen te vieren. Toen stond het beeld nog in een haast open vlakte. Anno 2019 wordt het geflankeerd door torenhoge wolkenkrabbers met spiegelglas. Welkom in Jakarta, welkom in Indonesië.